Samen de tocht schadevrij voltooien

Daar stonden we dan, vier gespannen koppies aan de start van de 200 km, de Alternatieve Elfstedentocht op de Weissensee. Het was -8C en windstil. De speaker telde de tijd af tot aan de start, en het viel ons, drie GPS-gewapende mannen en één vrouw waarvan ik de GPS status niet kende, op dat de de starter anderhalve minuut achter liep. Ik keek de groep rond. Wim toonde de minste spanning, maar ik wist wel beter want zijn ontbijt, hoewel goed verzorgd, had hij bijna onaangeroerd gelaten. Jos wiebelde heen en weer en we wisselden een blik van verstandhouding. Zou het ditmaal wel lukken? Het was de vijfde keer dat we samen aan de start stonden, en het was ons in al die jaren nog niet gelukt om tezamen schadevrij aan de finish te komen. We waren al wel een keer beiden schadevrij gefinisht, maar niet tezamen. Daarna had ik mijn pols een keer gebroken. Vervolgens had hij op twee km voor de finish zijn schouder uit de kom gevallen. En verleden jaar was een scheur in het ijs z’n hamstring te machtig geweest. Dus hadden we dit jaar de doelstelling omarmd om de tocht samen schadevrij voltooien. 

En dan Marianne. Marianne had de twee voorgaande jaren met veel genoegen en weinig moeite de 100 km voltooid. Op de ijsbaan was het op gaan vallen dat ze ons moeiteloos bijhield, en als je goed in de uitslagen gaat kijken kan je zien dat ze ons er in de nacht van Eindhoven uit heeft gereden. Ik was daarom een kleine privé-campagne begonnen om Marianne over de streep te trekken, de 200 km-streep wel te verstaan. Wie Marianne kent zal de bezwaren herkennen die ze in dat proces heeft opgeworpen. "Dat maak ik zelf wel uit" (oké). "Zoveel uithoudingsvermogen heb ik niet" (heb je wél). "Ik vind die scheuren vreselijk" (wij ook!). "Ik ben te oud” (wil je daarom je leeftijd niet vertellen?). “Ik wil niet in het donker rijden” (moet je zorgen dat je voor het donker binnen bent! grijns). En dit is nog maar een korte samenvatting. Na verloop van tijd begon ik de zinloosheid van mijn pogingen in te zien en verzuchtte dat ik er alleen maar probeerde uit te halen wat er in zat. Klaarblijkelijk resoneerde dat wel, want ze ging om, en na nog een aantal stemmingswisselingen, een proefrit naar Dolomietenblick, en in de observatie dat zulk goed ijs en windstil weer zich in onze tijd van leven nooit meer zouden voordoen, had ze zich op het laatste moment voor de 200 km ingeschreven. Nu keek ze stilzwijgend voor zich uit. Was er spijt op haar gezicht te zien? Ik kon het niet goed ontwaren - daarvoor was het te donker.

Jochem Uytdehaage schoot het startkanon af, en langzaam reden wij met 853 anderen naar de startstreep. Na de startstreep kwam er meer ruimte. Onze lampjes die zo fel in de ogen hadden geschenen bij het wachten, verlichtten het ijs wel enigszins, maar niet erg ver vooruit, dus pasten we onze snelheid aan onze beperkte vooruitziendheid aan. Het was wel weer prachtig, de eerste bocht na 2 km. Het lijkt nog volstrekt donker, maar dan ga je de bocht om en dan zie je de contouren van de bergen tegen een voorzichtig oranje/blauwe hemel. Iedereen is stil, je hoort alleen het krassen van talloze schaatsen. Zo goed en zo kwaad als het ging probeerden we elkaar in de gaten te houden. Maar pas drie bochten later, halverwege de ronde, was het licht genoeg om de koplampjes uit te doen en een roll-call te houden: “is iedereen er nog?” Jawel, iedereen was er nog. Sterker zelfs, iemand had zich aangesloten, en vroeg of ze met ons mocht meerijden omdat ze ons tempo zo prettig vond. Uiteraard, zeiden wij, en we wisselden onze namen uit, zij was José.

Aan het einde van de tweede ronde speerde Wim er vandoor. Ik zette even aan maar vond het te hard gaan. Ik nam gas terug want ik dacht dat hij vooruit reed om wat thee te drinken om dan weer aan te sluiten, want we hadden het ‘Jolanda-schema’ van pauzeren afgesproken: twee maal om de drie rondjes kort pauzeren (het is bij Jolanda altijd kort pauzeren) en dan om de twee rondjes. Echter, bij de fourage bleek dat Wim helemaal geen thee ging drinken, en nu lag hij samen met Jos een meter of 300 voor. Te ver om te roepen en ze leken niet door te hebben dat wij er niet bij zaten; Marianne en José reden bij mij. Een sprintje zetten ging het niet worden, en het kostte ruim een halve ronde voordat we er weer bij waren. In hun windschaduw kwamen we een beetje bij, maar twee bochten later reed José in een scheur en viel hard. Ik liet me een beetje zakken, en zag dat ze moeite had weer overeind te komen. Onderwijl reden Wim, Marianne en Jos door en het gat werd snel groter. Zelfzucht won het van ridderlijkheid en ik reed het gat toch maar dicht.

In de pauze kwam José kort na ons aan, ik vroeg of het ging en wat halfslachtig verontschuldigde ik me. Het ging, zei ze, en ze sloot weer aan. Ditmaal ging Marianne op kop. Wat ging dat hard! Marianne was bang dat ze te langzaam zou gaan, dus deed er maar een schepje bovenop. Met haar 1,60 m en frêle gestalte vangt ze toch al niet zoveel wind, maar als ze dan ook nog diep gaat zitten en extra aanzet is het niemand tot nut dat ze voorop rijdt. Het was harken! Ik was blij dat Wim de volgende ronde voor z’n rekening nam. We haalden -heel langzaam- de Skate4Air 10:00 groep in. Skate4Air rijdt voor het goede doel en tegen taaislijmziekte, en ze doen dat in groepen die in een bepaalde tijd binnen willen zijn. Dat leidt tot een breed peloton van schaatsers waar bizons ontzag voor hebben; het is een continu geraas van schaatsen waar geen individuele afzet meer te onderscheiden valt, en hoewel de luchtweerstand in het centrum van de groep ongetwijfeld gering zal zijn, is er van rustiek landelijk schaatsen weinig meer over. Ik spoorde Wim aan om er langs te rijden, over minder gebaande paden (minder geveegde banen), en toen we er voorbij waren was het weer rustig aan de oren en de bergen zagen er ook weer mooi uit. Een bocht of wat later kwam Marianne ietwat geïrriteerd melden dat ze een heel gat had moeten dichtrijden omdat ze achter de groep gevangen had gezeten. Oei, dacht ik, even niet opgelet. Zo hadden we allemaal wat door te bijten, nu. 

De laatste ronde voor onze volgende pauze ging het lekker. Wim reed nog steeds voorop en kennelijk vonden meer deelnemers ons tempo aangenaam, want een foto achteraf toont dat een hele groep die we op sleeptouw hadden. Dat hadden we zelf overigens niet door want je hoort niets van wat er achter je rijdt. 

Kort voor het einde van de ronde kwam José weer ten val. Ik wil mij niet nog een keer halfslachtig moeten verontschuldigen, dacht ik, dus nu liet ik me terugvallen en ridderlijk hielp ik haar overeind. Kom, zei ik, we rijden het gat samen dicht, maar zo gemakkelijk ging dat niet. Dus kwamen we wat later bij de fourage, maar konden we wel weer aansluiten bij de groep. Ik deed een laagje uit omdat het met het zonnetje er bij ondertussen echt geweldig schaatsweer was geworden. Plots ontstond er enige ophef. "Jos! Ben jij dat?" hoorde ik José roepen, "José! Ben jij dat?" hoorde ik als antwoord. Het is tijd om enige inbreuk op Jos’ privacy te maken, want Jos heet Hoogeveen, en zo blijkt José ook te heten. Jos en José zijn volle neef en nicht, wisten niet van elkaar dat ze naar de Weissensee zouden gaan, en hadden elkaar in 75 gezamenlijke schaatskilometers niet herkend. 

In ronde 7 en 8 rijd ik op kop. Ronde 7 omdat het langzamerhand mijn beurt wel was geworden en ronde 8 omdat er niemand overnam. Nadien kreeg ik complimenten over mijn stabiele slag die zo goed bij te houden was, en inderdaad, achteraf is in het GPS profiel goed te zien dat de snelheid lager ligt. Aan ronde 9 en 10 heb ik geen actieve herinnering, anders dan dat ik mij langzaam tot een levende scheurendetector gereduceerd voelde worden.

We hebben er nu 130 km op zitten. Normaal heb ik na deze afstand wel een kleine inzinking: je hebt weliswaar behoorlijk eind achter de kiezen, maar tegelijk is het nog steeds een ontzettend eind: je kunt nog niet gaan aftellen. We zitten met z’n vijven in formatie en ik kijk naar de anderen hoe het gaat. Van Wim weet ik het wel, die rijdt voorop, Jos en Marianne geven aan dat het goed gaat, maar José lijkt er wat doorheen te zitten. Ik vraag hoe het gaat, en als respons pakt zij mijn hand die op m’n rug ligt en heb ik een aanhanger. Dit jaar heb ik na 130 km in het geheel geen inzinking, al moet ik zeggen dat het behoorlijk aanpoten is om de groep bij te blijven.

In ronde 12 rijdt Marianne weer op kop, in haar gebruikelijke, moordende tempo. José heeft besloten dat het haar laatste rondje wordt, laat ons gaan en rijdt de 150 km vol in een rustiger tempo. Onderweg groet ze nog een keer als de meanderende route ons een laatste keer langszij brengt.

Met 150 km op te de teller is het aftellen wel begonnen. Jos rijdt voorop en het ziet er nog goed uit, maar plots rijdt hij in een scheur en valt hij hard. Hij komt moeizaam overeind, en bloedt hevig. Het lijkt EHBO-werk te worden, maar hij meldt dat het slechts een tand door z’n lip is. Als het bloeden is gestopt laat hij de schade zien en vraagt "of dit ook telt." Ik wik onze kansen. Een bezoek aan de EHBO kan geen kwaad als ik het zo zie, maar heeft ook het risico van afbreuk. ‘Nee,’ zeg ik, "dit telt niet."

De volgende twee rondes rijden achtereenvolgens Wim en ik op kop. Het is een stilzwijgend pakt van mannen die beseffen dat Marianne niet weer op kop moet komen willen we heelhuids de finish halen. Dan is de laatste ronde aangebroken en Wim ruikt de stal. Ik kruip in zijn windschaduw en en wat gaat het heerlijk! en ook hard! Ik kan precies over zijn schouders alle scheuren zien aankomen, het rijdt ontspannen en kost nauwelijks moeite. Ik hoop maar dat Jos en Marianne het ook bij kunnen houden, want ik kan niet meer even snel over mijn schouder kijken, af en toe roepen dan maar. En zodoende ronden we de laatste bocht, rijden het laatste rechte stuk uit, en gaan we gevieren, nog ruim voor het donker, juichend over de streep. Wim lijkt niets te hebben geleden, Jos en ik achten onze doelstelling na al die jaren eindelijk gerealiseerd, en Marianne moet bekennen dat haar tegenwerpingen vooraf wat overdreven waren geweest, want ze voltooit fris en fruitig haar tweede 200 km ooit, toch maar mooi even twee keer zo oud als toen ze haar eerste 200 km, een echte Elfstedentocht, reed.